PSALM 36
Psalm 36
Informatie en bladmuziek over Psalm 36
Psalmbewerkingen voor orgel 4 - Margaretha Christina de Jong
Jong, Margaretha Christina dePsalmbewerkingen voor orgel 4 van Margaretha Christina de Jong Inhoud: Psalm 31-40Opus 94..
€ 15,00
Korte Koraalvoorspelen VI - Martien van der Zwan
Zwan, Martin van derKorte Koraalvoorspelen VI van Martien van der ZwanInhoud: Psalm 8, 21, 22, 32, 36 (68), 38, 46 (8..
€ 11,95
Korte Koraalvoorspelen VII - Martien van der Zwan
Zwan, Martin van derKorte Koraalvoorspelen VII van Martien van der Zwan Inhoud: Psalm 8, 21, 22, 32, 36 (68), 38, 46 ..
€ 11,95
Psalm 36
1 [Een] [psalm] van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester. De overtreding des goddelozen spreekt in het binnenste van mijn hart: Er is geen vreze Gods voor zijn ogen.
2 Want hij vleit zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, [die] te haten is.
3 De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; hij laat na te verstaan tot weldoen.
4 Hij bedenkt onrecht op zijn leger; hij stelt zich op een weg, die niet goed is; het kwaad verwerpt hij niet.
5 O HEERE! Uw goedertierenheid is [tot] in de hemelen; Uw waarheid tot de bovenste wolken toe.
6 Uw gerechtigheid is als de bergen Gods, Uw oordelen zijn een grote afgrond; HEERE! Gij behoudt mensen en beesten.
7 Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.
8 Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen [uit] de beek Uwer wellusten.
9 Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht.
10 Strek Uw goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart.
11 De voet der hovaardigen kome niet over mij, en de hand der goddelozen doe mij niet omzwerven.
12 Aldaar zijn de werkers der ongerechtigheid gevallen; zij zijn nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan.
Psalm 36
Vers 1
Het trots gedrag des bozen doet
Mij spreken in 't beklemd gemoed:
"Gods vrees is uit zijn ogen,"
Wijl hij zolang zichzelven vleit,
Tot God zijn ongerechtigheid
Niet langer kan gedogen.
Bedrog en onrecht spreekt zijn mond:
't Verstand laat na, den waren grond
Van 't weldoen op te merken;
Des nachts is't kwaad zijn overleg;
Hij stelt zich op een bozen weg,
En schuwt geen snode werken.
Vers 2
Uw goedheid, HEER, is hemelhoog;
Uw waarheid tot den wolkenboog;
Uw recht is als Gods bergen;
Uw oordeel grond'loos; Gij behoedt,
En zegent mens en beest, en doet
Uw hulp nooit vrucht'loos vergen.
Hoe groot is Uw goedgunstigheid!
Hoe zijn Uw vleug'len uitgebreid!
Hier wordt de rust geschonken;
Hier 't vette van Uw huis gesmaakt;
Een volle beek van wellust maakt
Hier elk in liefde dronken.
Vers 3
Bij U, HEER, is de levensbron;
Uw licht doet, klaarder dan de zon,
Ons 't heuglijk licht aanschouwen.
Wees, die U kennen, mild en goed,
En toon d' oprechten van gemoed
Uw recht, waar z' op vertrouwen.
Dat mij nooit trotse voet vertrapp',
Noch boze hand in ballingschap
Ellendig om doe zwerven.
Daar zijn de werkers van het kwaad
Gevallen in een jammerstaat,
Waarin zij hulp'loos sterven.
Psalm 36
Vers 1
Des boosdoeners wille zeer kwaad
Getuigt zekerlijk metterdaad,
Dat hij niet vreest den Heere;
Want hij hem in 't boze behaagt
't Welk hij noch hatet, noch beklaagt,
Maar spot de vrome zere.
Zeer schaad'lijk is de lere zijn,
Vol van leugen ende venijn,
En hij laat hem niet leren;
Des nachts denkt hij niet dan schalkheid,
Hij wil blijven in de boosheid,
En van geen kwaad hem keren.
Vers 2
Heer, Uw goedheid en Uw woord waar
Tot der lucht en den hemel klaar
Hen strekken naar ons wensen;
Uw oordeel vast als een berg staat,
Uw recht diep als een afgrond gaat,
Gij behoedt vee en mensen.
Hoe groot is Uw goedheid eenpaar
Hun, die onder Uw vleug'len haar
Te begeven gedinken!
Haar begeert' vervult Gij met goed,
En aan Uwer wellusten vloed
Voert Gij die, dat ze drinken.
Vers 3
In U is des levens fontein,
En Uw klaarheid geeft ons allein
Licht en verstand om merken.
Over de harten onbevlekt
Uw goedigheid, o Heere, strekt.
Die steeds schijnt in Uw werken.
Dat mij de voet des mensen wreed
Niet en vertreed' en mij geen leed
En doe; noch sla mits dezen.
Hoe de bozen vergaan toch ziet;
Zij blijven in eeuwig verdriet,
Zonder verlost te wezen.
